“Nee Iza, ik bedoel, wolven zijn niet eng, maar ik ben soms wel bang voor ze.”
Letterlijke uitspraak van Doris toen ze in een filmpje een wolf zag en wilde gaan uitweiden over hoe eng wolven zijn en dat ze je kunnen bijten.
Wij leren onze kinderen heel duidelijk onderscheid tussen iets eng vinden en iets dat werkelijk gevaarlijk is. Wolven horen voor ons in categorie 1 en niet in categorie 2. Dit heeft ook te maken met hoe vaak wij een wolf in het wild zijn tegengekomen. Ik nog nooit, dus dat brengt de factor ‘dagelijks gevaar’ nogal naar beneden.
Doordat wij onderscheid maken tussen angst en gevaar leren wij ook aan onze kinderen (vooral nu nog aan Doris) dat het niet fijn is als zij haar eigen persoonlijke angsten op Iza over brengt. Zij mag iets spannend of eng vinden, en dan kan ze dat benoemen als ‘ik vind dit eng’. Als ze roept “dit is eng” dan corrigeren we haar. “Het is niet eng, jij vind het eng.” Ze begrijpt al goed dat dat twee verschillende dingen zijn. En ze ziet ook de uitwerking van de twee verschillende zinnen op Iza.
Als Doris roept dat wespen eng zijn, dan begint Iza haar meteen na te praten als hij de wesp ook ziet. Met een heel zacht stemmetje herhaalt hij dan minstens drie keer “eng”.
Terwijl als Doris zegt “ik vind dit eng”, dan doet hij dat niet. Dan zegt hij soms “Doris, eng”, maar meestal gebeurt er niets.
Taal, woorden en het bewust zijn wat daaruit spreekt zijn essentieel. Het maakt het verschil tussen een natuurlijke waarheid (werkelijk gevaar) en jouw waarheid (angst). Het maakt het verschil tussen ruimte geven om te voelen of in je hoofd blijven leven en patronen herhalen. Het maakt het verschil tussen je broertje zelf laten bepalen hoe hij zich bij iets voelt of hem jouw waarheid opleggen. Het is het verschil tussen intuïtief gevaar voelen en daarnaar handelen of in angst leven omdat je hoofd dat zegt.