Als de dood was ik, alsof mijn leven elke keer zou eindigen als ik een hond tegenkwam. Mijn hele jeugd en vroege volwassenheid heb ik een grote angst voor honden gehad. Zeg maar gerust een enorme overweldigende, op zijn tijd allesbepalende angst voor honden.

Of het nou een oude hond was die twee uur lang onder de tafel lag te slapen, en klein keffertje die als ik een stap vooruit deed zelf twee passen terug deed. Of het nu een speelse vrolijkers was of een chagrijnige met een ochtendhumeur…Het waren honden en dus doodeng.

Hoe ik aan die angst ben gekomen weet ik niet. Nadat ik een keer ben gebeten door een Duitse herder werd de angst wel erger, maar daarvoor was hij er ook al. Hoe ik er vanaf ben gekomen weet ik wel, door naar mijn gevoelens en intuïtie te luisteren.

Hoe meer ik mijzelf leerde kennen en mijn gevoelens en intuïtie wist de plaatsen, hoe meer ik er op durfde te vertrouwen dat ik een situatie goed kon inschatten. Ik merkte dat ik er op kon vertrouwen dat mijn gevoel bij een situatie of persoon altijd klopte. En dat er vooral situatie zijn waarin niets aan de hand is, waarin je dus gewoon kunt vertrouwen op een ander.

Naarmate ik meer en meer vertrouwen kreeg in mijzelf en in de ander kreeg ik ook meer vertrouwen in het leven als geheel. En hoe meer vertrouwen, hoe minder ruimte voor angst. Dus mijn angst om te leven nam af en daarmee ook mijn angst voor de dood.

En daarmee dus ook mijn angst voor honden. Ik kon er meer en meer op vertrouwen dat ik wel kon aanvoelen wat een hond bedoelde als hij blafte, of gromde of sprong of hapte. Ik kwam erachter dat niet alleen ‘enge’ honden dat doen maar ook speelse honden of blije honden.

Naast dat ik beter kon aanvoelen had ik ook veel meer vertrouwen gekregen in mijn eigen handelen. Ik voelde me niet mee overgeleverd aan een situatie, ik had zelf ook invloed, veel meer zelfs dan ik ooit had gedacht. Ik kon rustig blijven (echt rustig zijn, niet rustig doen en ondertussen in mijn hoofd totaal in paniek tegen mijzelf roepen ‘rustig blijven, rustig blijven!!”) en als ik niet rustig kon blijven dan kon ik even weglopen, of om hulp vragen (aangeven wat ik nodig had). Ik kon dus handelen naar wat voor mij goed was…niet meer verlamd over overgeleverd aan de angst. In plaats van weg te rennen of op mijn vaders nek te klimmen in blinde paniek (net zoals die keer in Engeland bij de ontmoeting met een hyperactieve Jack Russell), lukte het me ineens om de situatie met een hond te aanschouwen en te handelen.

De angst verdween misschien wel net zo geleidelijk als dat hij was gekomen. Nog jaren zei ik uit gewoonte dat ik bang was voor honden, terwijl de angst er niet meer was. Sinds een paar jaar is ook dat patroon verdwenen en kan ik honden (en het leven) met vertrouwen tegemoet treden.

Gisteren waren wij bij de ouders van Robbert met onze kleine Doris en er waren vier honden om ons heen. De druktemakers wilde springen, kijken, likken aan ons, en vooral aan dat nieuwe mensje. Doris onderging het allemaal, zonder angst..ze keek tevreden om zich heen, vond er niets engs aan. Natuurlijk niet! ‘Lik maar, spring maar…papa en mama vinden het zo te voelen ook niet eng.’

Fijn om te zien dat Doris een ander pad kan gaan, een waarbij zij plezier kan beleven aan honden. En dat ik daar een voorbeeld in ben.

Ik ben heel trots als moeder omdat ik daar aan bijdraag door mijn eigen angsten echt te hebben opgelost. Dat maakt het pad vrij voor haar om in vertrouwen het leven tegemoet te treden. Wat gun ik dat haar!