“Gargamel is ongelukkig hé mama? En de papa van R. ook. En R. zelf ook een beetje, want die wil altijd alles zelf houden. En opa is gelukkig, want dat is een grapjas.”

Als je als ouder niet praat in termen van stout, fout of slecht moet je andere termen gebruiken om de wereld uit te leggen aan je kinderen. Wij kiezen ervoor om in een situatie zo goed mogelijk, vanuit gevoel, uit te leggen waarom mensen doen wat ze doen.

En eigenlijk is dat best makkelijk, want het is behoorlijk zwart-wit. Of volwassenen en kinderen zijn grotendeels gelukkig en kunnen dus delen, samen spelen, verbinding maken en lief hebben. Of mensen zijn ongelukkig en dus hebberig, kunnen niet delen, zijn niet in verbinding en zijn boos, streng of afstandelijk.

Als je goed in je vel zit heb je niet de behoefte om iemand pijn te doen. Als je, je lekker voelt wil je niemand pesten. Als je gelukkig bent wil je graag dat geluksgevoel delen met en geven aan anderen.

Soms is dat heel concreet zoals een paar weken geleden dat Doris een stuk wortelcake had en zij iemand een stukje liet proeven. Twee anderen wilden ook wel een stukje proeven en dat leiden bij Doris tot proactief uitdelen van het hele stuk. Hij was zo lekker, ze wilde graag dat anderen dat ook proefden.

De andere kant op is ook concreet, een kind dat een fiets heeft die ze niet gebruikt maar waar toch niemand anders gebruik van mag maken.

Wij vertellen tegen onze kinderen dat mensen die gelukkig zijn, liefde uitstralen en in verbinding willen zijn. Dat die niemand buiten sluiten en niet zomaar boos worden. En dat mensen die ongelukkig zijn dat wel kunnen doen.

En dan heb je daar tussen nog een hokje van honger, dorst of vermoeidheid, waardoor gelukkige kinderen soms even niet zo aardig doen.

Voor Doris is dat heldere taal, drie hokjes waarin ze mensen en situaties kan stoppen om de wereld te leren begrijpen. Gargamel is het toppunt van ongeluk en wij zijn het toppunt van geluk, als we goed gegeten en gedronken hebben. 😉