Klimmen, klauteren, uitproberen, ontdekken…spelen dus. Ieder kind zou het moeten mogen!
Toch valt het me op hoe weinig kinderen echt spelen. Je hebt de hangers, die hangen een beetje, komen niet tot spel, creëren niets. Je hebt de kinderen die bij alles wat ze willen doen, hulp krijgen. Je hebt kinderen die vooral bezig zijn met hun eigen spullen beheren, zodat er geen ander kind mee speelt, ook al is hij er zelf helemaal niet mee bezig.
Een combinatie van bovenstaande komt ook voor. Maar in alle gevallen is het geen ‘spel’. Er is geen beweging, er is geen vrijheid, er wordt niets ontdekt.
En dat is zonde want kinderen die wel ontdekken, die ontdekken wat ze kunnen en wat ze nog niet kunnen.
Als Doris iets wil doen waarvan ze denkt dat ze het niet kan dan helpen wij niet. Want als ik haar zou helpen dan lijkt het net alsof ze het kan, terwijl dat niet zo is. En dan denkt ze dus dat ze meer kan dan dat ze kan. En dan ontdekt ze niet waar haar grens ligt. Door deze aanpak weet ze precies wat ze kan en durft. En zo kan ze dus ik een drie meter hoog toestel klimmen en weer naar beneden. En ik vind dat heel spannend, want dat is echt hoog, en als ze valt kan ik niets voor haar betekenen. Maar door haar te vertrouwen en het zelf te laten uitzoeken weet ik dat ze het alleen doet als zij precies weet wat ze doet. En kan ze het dus.
En zo is de cirkel rond en wordt er echt gespeeld door haar. Zij mag ontdekken en ontdekt wat ze kan, ze weet precies wat ze kan en durft nog meer te ontdekken. En ik geef vertrouwen en ik ontvang vertrouwen.