Iedere dag zeggen wij tegen onze kinderen dat we van ze houden, dat ze lief en slim en mooi zijn. Dat we het gezellig vinden dat ze er zijn of dat we zien hoe grappig of sterk ze zijn.

Ik kan me niet herinneren dat ik dat als kind ooit gehoord heb. Ik kan me de enige keer dat ik tegen mijn moeder zei “ik hou van jou” nog levendig herinneren, dat was op haar sterfbed. Ik was veertien en ik kan me ook nog herinneren welke enorme grens ik over moest om het uit mijn mond te krijgen. Maar ik voelde zo sterk dat ik het moest zeggen: “ik hou van jou”. De reactie die kwam was natuurlijk dat zij ook van mij hield. Gelukkig. En ik hoefde het ook niet te horen om dat te weten. Maar het feit dat ik voelde dat ik het niet vrij kon zeggen was bizar.

Met onze kinderen doen we dat dus anders, niet om het anders doen maar omdat het voor mij heel natuurlijk voelt om in verbinding feiten te kunnen benoemen als bevestiging van die verbinding.

Ik weet waarom veel ouders nooit tegen hun kinderen zeggen dat ze van ze houden of kunnen benoemen hoe slim of mooi ze zijn als mens. Omdat veel ouders bang zijn dat hun kind dan naast haar schoenen gaat lopen. Dat ze daar arrogant van worden.

In de praktijk is het tegenovergestelde waar. Kinderen worden niet arrogant door bevestiging van wie ze zijn, ze gaan zich niet beter voelen dan een ander omdat ze zich goed en geliefd voelen. Ze gaan enkel datgene doorgeven aan de wereld wat ze zelf ontvangen. Onze kinderen kunnen ongeremd tegen iemand zeggen dat ze van hen houden, of dat ze familie willen zijn. En ze kunnen over zichzelf zeggen dat ze slim zijn en sterk. En daardoor zeggen ze dat net zo makkelijk tegen een ander.